Het was op een woensdag. Een nietsvermoedend zonnetje verlichtte de weg naar de dokterspraktijk. Er moest en zou ooit geprikt worden en helaas was dat vandaag. Naarmate mijn fiets de plek des onheil naderde, zakte de moed me steeds verder in de schoenen; naalden waren mijn absolute vijand. Met die wetenschap parkeerde ik met frisse tegenzin mijn fiets en stapte zwetend naar binnen.
Fragmenten van een impulsief piercingmoment tijdens een werkperiode in Kos passeerden de revue in de hoogdravende gedachtemolen. Ik herinnerde hoe ik met behulp van een langharige Griek twee staafjes in de bovenkant van mijn oor geramd kreeg. Het resultaat mocht er zijn: een lijkwitte Ruben op de vloer met een stuk metaal door z’n oor.
Terugdenkend aan die Griekse tragedie zakte me de moed en het bloed helemaal in de schoenen. Met knikkende knietjes nam ik het prikformulier in ontvangst en begaf me naar de wachtkamer. Samen met de andere veroordeelden wachtten we daar op ons vonnis. Stuk voor stuk werden de slachtoffers naar binnen geroepen. Steeds als er iemand opstond keek de rest hem/haar meelijdend aan. Met een laatste knik gingen verschillende prikpatiënten me voor. Naarmate de tijd vorderde probeerde ik het feit te accepteren dat ooit het moment moest aanbreken dat ik in het witte executiekamertje plaats moest nemen. Zuchtend draaide ik heen en weer. Seconden verstreken en brachten me steeds dichter bij het moment waarbij ik oog in oog zou staan met de naald. De man naast me was inmiddels opgestaan en schuifelde richting de deuropening. Vol medelijden keek ik de arme ziel na, wetend dat ik binnenkort diezelfde route zou volgen.
Tijdens een moment van turbulente ademhaling, overwegende vluchtpogingen en trillende handjes klonk luidkeels door de gang ’nummer 66’. Vanuit mijn ooghoek zag ik het duivelse nummer vastgeniet aan mijn formulier. Met een flinke kreun stond ik op en sjokte naar het kwaadaardige kantoor. Eenmaal binnen werd ik al snel vastgeketend aan een bloeddrukband. Compleet hulpeloos keek ik de naald aan. Een flinterdun spuitje glinsterde in het licht van de felle TL-buis. Het moment suprême stond op het punt aan te breken, vol afgrijzen draaide ik mijn hoofd weg van de aankomende naald. Al snel volgde een klein prikje. Tot dusver viel het mee. Echter juichte ik te vroeg. In een vlaag van opwinding had ik vanuit mijn ooghoek gade geslagen hoe ik leegliep in een reageerbuisje. Niet goed. Ik voelde het klamme zweet mijn bilnaad inlopen. Ademen ging zwaar, het hoofd begon te tollen en een hijgende cadans maakte zich meester van mijn ademhaling. Inmiddels was het buisje gevuld en verliet de naald mijn ader. Echter kwam het einde van de operatie te laat en hing Ruben al lijkwit en diagonaal in zijn stoel.
Een verre stem vertelde me dat het klaar was en ik even mocht gaan liggen in een andere kamer. Eenmaal aangekomen in het verwerkingsvertrek kreeg de wereld weer een beetje kleur. Met behulp van een glas water besefte ik dat ik het overleefd had. Terwijl ik verder herstelde, nam ik de beslissing om bij een eventuele volgende keer een complete verdoving aan te vragen. Want dit, nooit meer.
Loes zegt
Geweldige stukjes schrijf jij Ruben! Wordt hier op het station erg raar aangekeken omdat de tranen over mijn wangen rollen van het lachen!
J.E.F van oekel zegt
STAKKER!!!!!!!!!!!
Linda zegt
Bij de eerste keer bloedprikken keek ik ook naar de naald, dat had ik niet moeten doen. Het zag zwart voor mijn ogen en ook ik mocht even bijkomen op een andere kamer.
Nu ik minstens 4x per jaar mag gaan, kijk ik nooit meer naar de naald en denk ik aan iets leuks.
Dat helpt!